Vraag:

Hoe beoordeelden de Gereformeerden in de jaren 1960 het omgaan met hun lichaam?
Werd dit overschaduwd door de zonde van elk mens? Hoe?

Antwoord:

In de jaren 1960 werd binnen de Gereformeerde traditie het omgaan met het lichaam sterk beïnvloed door een theologische visie waarin het begrip van zonde een centrale rol speelde.

Deze visie ging uit van het idee dat de mens, inclusief zijn lichamelijkheid, aangetast was door de erfzonde.

Dit leidde tot een houding waarin het lichaam met respect moest worden behandeld, maar waarin ook wantrouwen tegenover lichamelijke verlangens en behoeften bestond.

Hieronder volgt een meer gedetailleerde analyse van hoe dit werd beleefd en geïnterpreteerd:

1. Het lichaam als tempel van de Heilige Geest

Gereformeerden beschouwden het lichaam als een schepping van God, en daarmee als goed in essentie (Genesis 1:31).
 Tegelijkertijd werd benadrukt dat het lichaam ook een "tempel van de Heilige Geest" was (1 Korinthe 6:19-20).

Dit betekende dat men zorgvuldig moest omgaan met het lichaam door bijvoorbeeld soberheid, reinheid, en zelfbeheersing te praktiseren.

Verslavingen of uitbundige levensstijlen werden als zondig gezien, omdat zij het lichaam zouden schenden of niet in overeenstemming zouden zijn met Gods bedoelingen.

2. De invloed van de erfzonde

De erfzonde, zoals beschreven in de Gereformeerde leer, doordrong alle aspecten van het menselijk bestaan, inclusief het lichaam.

Lichamelijke verlangens, zoals seksualiteit en genot, werden vaak met argwaan bekeken, omdat deze konden leiden tot zondig gedrag als ze niet in toom werden gehouden.

Binnen de context van de jaren 1960, waarin de seksuele revolutie en veranderende normen rondom lichamelijkheid speelden, leidde dit vaak tot spanning tussen traditionele Gereformeerde opvattingen en maatschappelijke ontwikkelingen.

3. Zelfverloochening en ascetisme

In lijn met de Gereformeerde nadruk op de zondigheid van de mens was er een sterke focus op zelfverloochening.
Men moest zijn natuurlijke verlangens onderwerpen aan Gods wil.

Het lichaam werd niet afgewezen, maar wel beschouwd als iets dat constant onder discipline en controle moest worden gebracht om niet toe te geven aan "vleselijke begeerten".

4. Zonde en genade: de hoop op verlossing

Hoewel de zonde een overheersend thema was, leefde er ook een hoopvolle boodschap.
Door Christus' verlossing werd geloofd dat de mens (en daarmee zijn lichaam) uiteindelijk geheiligd zou worden.

Dit gaf ruimte voor een meer positieve visie op het lichaam in de context van Gods heilshandelen, al bleef dit vaak meer een toekomstig ideaal dan een alledaagse realiteit.

5. Praktische implicaties

Overschaduwing door de zonde

Ja, de zonde speelde een overheersende rol in de manier waarop Gereformeerden naar het lichaam keken.

Dit betekende dat het lichaam vaak werd gezien als een zwak en kwetsbaar element dat makkelijk aanleiding kon geven tot moreel verval.

De nadruk lag op het onderdrukken van "het vlees" en het richten van het leven op geestelijke zaken, in gehoorzaamheid aan Gods geboden.

Tegelijkertijd was er binnen de Gereformeerde traditie ook een erkenning van de genade en verlossing die Christus bracht, wat een zekere hoop bood op de uiteindelijke verlossing van zowel de ziel als het lichaam.

Deze spanning tussen zonde en genade kenmerkte het denken over het lichaam in deze periode.
Bron: 56