Verschillende Levensfasen

Levensfasen
In onderstaand overzicht laat de psychiater
Erik Erikson zien hoe een mens in verschillende levensfasen psychische schade kan oplopen, maar ook -en daar begint het mee- hoe hij zich positief kan ontwikkelen.

 

1.  Babytijd (0-1,5 jaar)
      Vertrouwen ↔ fundamenteel wantrouwen.

Positief: in de baby-fase ontstaat de hechting met de moeder. In deze fase ontstaat het Basisvertrouwen ('basic trust'). Een vertrouwen dat gedurende het hele leven een basis vormt voor de relatie met de medemens.

Negatief:
psychische beschadiging in deze ontwikkelingsfase leidt tot een fundamenteel wantrouwen gedurende alle latere levensfasen.

 

2. Peuter leeftijd (1,5-3 jaar)

     Zelfstandigheid ↔  schaamte en twijfel.


Positief: de omgeving geeft de peuter aanmoediging om te komen tot onafhankelijkheid en exploratief gedrag.

Negatief: ouders kunnen ook teveel of te weinig beschermend zijn. In beide gevallen wordt de exploratiedrang van het kind geremd en loopt zijn ontwikkeling schade op.


3. Initiatief ↔ schuldgevoel.
    Kleuter leeftijd  (3-6 jaar)

Positief: een kleuter leert zelf activiteiten te ondernemen en kleine taken te verrichten zoals het aan- en uitkleden. Het kind heeft plezier met wat hij doet en tot stand brengt.

Negatief:
de kleuter kan ook onvoldoende ruimte krijgen om zijn ondernemingszin uit te leven. Het kan gebeuren dat hem te weinig veiligheid en structuur wordt aangeboden. In deze gevallen zal het kind zich schuldig gaan voelen in plaats van te genieten van wat het bereikt.


4. Vlijt ↔ minderwaardigheid.
    
Kindertijd (6-12 jaar)


Positief:
in deze fase leren we allerlei vaardigheden die we nodig hebben om succesvol te kunnen zijn in de maatschappij; niet alleen basale zaken als lezen en schrijven, maar ook het ontwikkelen van verantwoordelijkheid en sociale vaardigheden .


Negatief:
er kan een gevoel ontstaan van minderwaardigheid.


5.   Adolescentie (12-18 jaar)
     
Identiteit ↔ identiteitsverwarring

Positief: bij de overgang in de ontwikkeling van kind naar volwassene gaat de adolescent door een identiteitscrisis.
Hij stelt vragen als ‘wie ben ik’ en ‘wat wil ik’.
Dit kan resulteren in een goede identiteitsontwikkeling.


Negatief: als hij geen duidelijk antwoord kan vinden dan zal hij steeds op zoek blijven naar de rol die hij heeft (zal hebben) in het leven. Dit kan voor verwarring zorgen. Het gevaar is dat een adolescent een negatief zelfbeeld ontwikkelt.

6.   Vroege volwassenheid (18-35 jaar)
      
Intimiteit ↔ isolement

Positief: in de fase van ‘vroege volwassenheid’ gaan we ons betrokken voelen bij ons werk en ontwikkelen we duurzame, intieme relaties.

Negatief: als we daar niet in slagen kunnen we kampen met gevoelens van eenzaamheid. Afzondering of het regelmatig wisselen van partner kunnen het gevolg zijn.


7.  Middelbare leeftijd (35- 60 à 65)
    
Productiviteit ↔ stagnatie

Positief: De ‘Middelbare leeftijd’ is onze meest productieve periode. We brengen kinderen groot, maken carrière en helpen anderen. Het is de fase waarin we onze levensdoelen waarmaken.

Negatief: als we daar niet in slagen dan kan het zijn dat we in onszelf gekeerd raken en dat we stagneren in onze ontwikkeling. Bovendien kunnen er emotionele problemen ontstaan.

8.   Late volwassenheid (vanaf 60 à 65 jaar)
     
Tevredenheid ↔ wanhoop

Positief: In de ‘Late volwassenheid’ vragen we ons af wat de zin van het eigen leven is (geweest). We doen een poging onder woorden te brengen wat het leven waardevol maakt.

Het geheel leidt tot een mensbeschouwing, in gesprekken en soms ook op beschouwelijk niveau. In deze laatste levensfase kijken we terug op ons leven, op de betekenis ervan en zijn daar in meer of mindere mate tevreden over. Daardoor kunnen we een naderend levenseinde accepteren.

Negatief: we kijken terug met spijt, blijven treuren om mislukkingen en gemiste kansen. We zullen de dood niet accepteren. De laatste levensfase zal gespannen zijn en angstig.

Bron: Erik H. Erikson, 1972, Identiteit, jeugd en crisis