Dick Bakker ‘Leven in de wind’
Inhoud
I. Hoe belangrijk is de omgeving voor de
ontwikkeling?
5 Transgenerationele overerving
II. Epigenetische overerving in historisch
perspectief
1. De overerving van verworven eigenschappen
2. Wat leeft evolueert. Darwin
3. Niet-genetische overerving. De Lamarck
- Genetische, maar ook epigenetische overerving
- De opvoedende en opgevoede mens
‘Leven van de wind’ staat voor alles wat ons aanwaait uit de omgeving waarin
wij leven. Ik zal het niet hebben over materiële
zaken. Wel zal het gaan over de sociale omgeving, de immateriële
(niet-tastbare) aspecten daarvan.
Het zal gaan over alles wat wij horen van en over medemensen,
over wat wij waarnemen en ervaren in de breedste zin van het woord. Die
dingen kunnen een effect hebben op ons denken en doen. Het zijn deze
niet-tastbare dingen die een verrassend effect blijken te hebben op ons lijf,
inclusief onze hersenen, ja zelfs op onze genen.
Een voorbeeld.
Een vrouw ondervindt een hevige stress veroorzaakt door seksueel misbruik. Ten
gevolge daarvan treedt een gelijksoortige geheugenstoornis op.
De naam hiervan is psychogene amnesie.
Wat is daarvan de oorzaak?
Het gaat hier om het materiële
effect op de hersenen van een immateriële oorzaak (stress).
Het verhaal over de vrouw kan gemakkelijk met tientallen andere worden
aangevuld.
De gebeurtenissen in de omgeving waarin hij of zij leeft doen er toe.
Mens, dier, plant, elk wezen leeft in een omgeving. In
die omgeving kan van alles voorkomen: andere planten, dieren en mensen,
voedselovervloed en voedselschaarste, goede en kwalijke chemicaliën en andere
stoffelijke (tastbare, materiële) dingen, maar ook gezelligheid en saaiheid,
vreugdevolle en stress-opwekkende situaties, strijd en vrede, samenzijn en
alleen-zijn en veel andere onstoffelijke (niet-tastbare, immateriële) zaken.
Weliswaar hebben alle levende wezens genen, een mens zo’n 22 duizend. Genen
hebben we geërfd van onze ouders en voorouders. Genen hebben het (ingewikkelde)
gereedschap om te bepalen wie we kunnen worden. We hebben er geen grip op.
Maar bedenk, genen doen pas wat als ze ‘open’ staan, mooi gezegd, als ze
tot expressie komen.
Dè vraag is hoe het komt dat een gen open gaat,
gesloten blijft of weer gesloten wordt. Eén ding is duidelijk, het al of niet
open gaan van een gen geschiedt op aangeven van wat er in de omgeving van een gen plaats vindt. Neem
dat woord omgeving in dit verband maar ruim: de cel waarin het gen vertoeft (het
lijf waarin het huist) maar ook de materiële en immateriële omgeving van elk
individu.
De ervaringen die we opdoen in onze omgeving, zij zijn in staat een gen in zijn
hok te houden of juist ruim baan te geven. Zo zal het gegaan met bovenstaande
vrouw.
Om het ook eens kernachtig van een ander te horen: “Iedere minuut en elke
seconde verandert het patroon van genen dat in de hersenen tot expressie komt, dikwijls als direct of indirect antwoord op
gebeurtenissen buiten het lichaam” (M.Ridley,
2003).
Het verschijnsel waar we het hier over
hebben heet epigenetische genregulatie,
dat is de regeling van het open gaan, op een kier zetten of het gesloten worden
van genen, zulks op aangeven van gebeurtenissen in de
omgeving: de levenservaring als
poortwachter van het gen.
Zoals hiervoor gezegd, epigenetische veranderingen hebben betrekking op het
verschijnsel dat genen onder druk van omgevingsfactoren 'aan' of 'uit' kunnen
worden gezet.
Let wel, in de genen zelf treden geen
veranderingen op. Steeds meer blijkt dat epigenetische activiteit betrokken
kan zijn bij veranderingen in de levensfuncties, ook bij allerlei kwalen. Een
voorbeeld van dit laatste kennen we al, de zwaar gestresste
vrouw die ging lijden aan geheugenverlies door hersenschade. De lezer weet nu
ook hoe zich de gang van zaken bij zo’n probleem voor
te stellen: door de stress gaan gen-poortjes dicht en worden poortjes van
andere, ongepaste genen geopend.
De precieze manier waarop dit alles verloopt is nog
niet geheel bekend maar zo ongeveer zal het gaan. Reeds
vermeld is het feit dat het met het geheugen van de gestresste
vrouw na geruime tijd wel weer aardig goed komt. Herstel van wat kapot was
blijkt ook uit ander onderzoek: bij zwaar verwaarloosde kinderen met
aantoonbare hersenproblemen bleek een warme pleegmoeder weer veel goed te
maken, zulks door gepaste genen aan te spreken. De
kardinale vraag thans aan de orde is nu
wel duidelijk: hoe vullen
wij mensen, ethisch staande op de hoogste ladder van het leven, de leefruimte
in van ons zelf en van onze medeschepselen.
Deze vraag is des te meer prangend in de wetenschap dat
wat nu wordt ervaren zich laat terugvinden in de geslachten die komen.
Transgenerationele overerving
doet zich o.a. voor na blootstelling aan een stressende omgeving: als moeder
rat haar kindjes niet likt dan doet dat kroost, zelf groot geworden, dat ook
niet met hun kindjes en in een volgend generatie herhaalt
zich het patroon van falende moederzorg, telkens met nogal agressieve ratjes
als gevolg. Over stress gesproken, muisjes mogen ruiken aan allerlei geurtjes,
heerlijk. Maar bij de aanbieding van één bepaald geurtje krijgen ze een licht
schokje toegediend, dat is schrikken. Wanneer dit zo een poosje doorgaat hebben
de muisjes het schokje niet meer nodig om te schrikken, dat doen ze al als ze
dat ene geurtje krijgen aangeboden.
Om het kleine drama compleet te maken, na in vitro fertilisatie met het sperma
van de muizen die het schrikexperiment hadden meegemaakt bleek het kroost van
deze moeders ook te schrikken als hen dat ene geurtje te ruiken werd gegeven.
Het gaat hier naar alle waarschijnlijkheid om trans-generationele overerving langs epigenetische weg, simpel
gezegd, om overerving buiten de inhoud
van de genen om. Een overerving dus van een reactie op een stressende omgeving.
Het is al eerder gezegd, we hebben het nu over een volstrekt nieuw verschijnsel, zo nieuw en zo frappant dat de erfelijkheidsleer van Darwin na zo’n 150 jaar weliswaar niet verworpen hoeft te worden maar wel behoorlijk moet worden aangevuld (een bewering die komt van echte kenners). Waarom, omdat het gaat om de overerving van aangeleerd gedrag, schrikken bijvoorbeeld; er is kennelijk meer dan de overerving van wat in de genen ligt opgeslagen.
Hoe komen giraffen aan hun lange nek? Lang geleden rekten kleinere giraffen hun nek uit om hoger groeiende boomblaadjes te kunnen eten. Hun giraffekinderen zagen dat en deden dit na. Hun nekken werden langer dan die van hun ouders. Hoe kan dit?
Jean Baptiste de Lamarck (1744 – 1829) gaf antwoord.
De nieuwe generatie giraffen had zelf niet door dat ze bij hun geboorte al langere nekken hadden. Al dat rekken bleek ‘verinnerlijkt’ te zijn en wel zodanig
dat het resultaat een erfelijke eigenschap werd.
In het Engels wordt dit verwoord als ‘the inheritance of acquired characteristics’, de
overerving van verworven
eigenschappen.
Zo dacht de Lamarck en hij heeft het geweten. Hij is
bestreden en verguisd! Maar niet iedereen deed dat. Darwin,
geboren in het jaar dat de Lamarck zijn ideeën
lanceerde (1809), had veel met hem op. Dat zou je niet direct verwachten want
de theorie die Darwin ontwikkelde lijkt nauwelijks te verenigen met die van de Lamarck. Maar Darwin was eerlijk genoeg om gewag te maken
van verschijnselen die ook hij niet zomaar kon verklaren, daarvoor had hij
anderen nodig.
Charles Darwin, 1809 – 1882, heeft een immense invloed gekregen op de biologie, tot op de dag van vandaag. Inderdaad, geen biologisch wetenschapper kan om Darwin heen. Maar zijn invloed reikte verder, onder andere naar de theologie. Er is minstens een eeuw lang strijd geleverd tussen mensen die Darwins evolutieleer aanhingen en bijbeluitleggers. Die strijd was ook voelbaar in gereformeerde kringen.
Wat was er aan de hand? Darwin had op nauwkeurige wijze studie gemaakt van de
dieren, planten en fossielen die hij tijdens zijn wereldreis met het zeeschip
de Beagle had verzameld. In 1859 publiceerde hij
zijn bevindingen in een boek: ‘On the origin of
species’ (over het ontstaan van de soorten). Zijn ideeën waren baanbrekend
maar voor velen ook shockerend. De geleerden van die
tijd wisten wel dat al wat leeft evolueert, maar men wist niet hoe. In de
evolutie- of afstammingsleer van Darwin wordt gesteld dat levende wezens zich
stapsgewijze ontwikkelen van de ene naar de andere (betere) soort. Alles wat
leeft is dus voortgekomen uit aardse oerbewoners.
Darwin kwam nog tot een andere conclusie, eentje die misschien wel het meest
bekend is geworden. De ene levensvorm ontwikkelt zich uit een andere zo zagen
we. Maar wat men zag en ziet aan levensvormen, aan soorten, is maar een deel
van alle levensvormen die ooit tot bestaan trachtten te komen. Vele van deze
pogingen zijn mislukt, alleen nieuwe soorten die zich konden aanpassen aan de omgeving waarin zij
terecht kwamen overleefden het avontuur, een verschijnsel dat natuurlijke selectie werd genoemd of ook
wel ‘survival of the
fittest’.
Darwin en de Lamarck. Bij Darwin lijkt alle leven
zich te ontwikkelen als een noodwendigheid zonder dat de omgeving daar iets aan
kan veranderen, het zijn processen die zich autonoom voltrekken, je staat er
bij en kijkt er naar, zo iets. Het enige wat een omgeving vermag is het
toelaten of het teniet doen van een nieuwe levensvorm. Anders dan Darwin heeft
de ontwikkeling van levensvormen bij de Lamarck een
zekere doelgerichtheid die begint met een behoefte, bij voorbeeld het eten van
blaadjes hoog in de boom. Daardoor verandert uiteindelijk het dier zelf en ook
zijn nageslacht. Een soort ontwikkelt zich dus op geleide van wat de omgeving
in de aanbieding heeft. De omgeving vermag dus veel bij de Lamarck.
Darwin, Weismann en in hun voetsporen velen zo niet alle hedendaagse deskundigen, zij hebben gewonnen. De Lamarck, hij verloor, hun namen zijn misschien aardig voor de geschiedenisboeken.
Er is intussen veel kennis verworven. De structuur van
het DNA is nu bekend.
Genen zijn stukjes DNA. Genen bevatten de
blauwdruk van alles wat mij tot mij en jou tot jou maakt.
De Weismann barrière staat nog altijd recht overeind:
niets onstoffelijks dat ons aanwaait vanuit de omgeving vermag de ongeveer 20
duizend genen te veranderen.
Genen moeten tot expressie komen als er werk aan de winkel is. Een gen moet
worden geopend of moet juist worden gesloten. Wie of wat doet dat? Dat gaat via een
reeks van processen die in gang gezet kunnen worden door de wind, dat is, door
wat ons aanwaait aan onstoffelijke zaken zoals stress en verwaarlozing dan wel
rust en aandacht.
Het fascinerende is nu dat de eigenschap van een gen ‘open of dicht’, overgedragen
kan worden aan de volgende geslachten. Dat betekent dat ook de kinderen geboren
worden met een open gen 1 en een gesloten gen 2. Dit
heet non-genetic
inheritance (niet-genetische overerving).
De term niet-genetisch vind ik een beetje verwarrend. Wat bedoeld wordt is het
volgende. Wat het nageslacht van plant, dier en mens erft is de inhoud van de genen. Dat heet
genetische overerving.
Voorbeeld.
Als gen 1 de blauwdruk bevat voor gevoelens van
eenzaamheid en gen 2 voor stressbestendigheid dan heeft het nageslacht die
beide gedragscategorieën in aanleg ook. Maar de kinderen die een open deur voor gen 1 hebben geërfd zullen neigen tot eenzaam
gedrag en zij die een open deur voor
gen 2 ontvingen zullen neigen tot stressbestendigheid; dat openen of sluiten
gaat buiten de inhoud van de genen om en het heet daarom niet-genetische of epigenetische overerving.
Naast genetische overerving bestaat dus ook epigenetische
overerving.
Wat Darwin en zijn volgers zeiden en zeggen is juist, maar behoeft aanvulling: genetica èn epigenetica. De Lamarck en
Darwin, de cirkel lijkt rond.
Dit was het verhaal van de epigenese en van de epigenetische overerving. Het betekent tegelijkertijd en vooral het verhaal van de opvoedende en opgevoede mens. De omgang met elkaar en met al wat leeft, het is niet meer een wollig verhaal, maar geeft aan hoe belangrijk goede opvoeding is voor een kind.
------------------------------
Auteur van bovenstaande tekst: Dick Bakker, gepubliceerd in Contactblad, Nieuwkoop, 2014/2015
Samengevat, ingekort, door Bernard Sietses, 2019
------------------------------
NB.
Meer informatie? Zie
een essay van Dirk J. Bakker (2012), ‘Wind in het grijze woud; het brein als
ontvanger en gever van leven’.